30
Thuis werd Jan opgewacht door een knipperend antwoordapparaat. Volgens het display stonden er drie boodschappen op, maar er was maar één keer iets ingesproken. Dat had Carla gedaan en toen Jan haar stem hoorde, maakte zijn hart een sprongetje. Ze verontschuldigde zich dat ze bij hun laatste gesprek zo kortaf was geweest.
‘Het is allemaal niet eenvoudig,’ zei ze, ‘maar ik hoop echt dat we eruit komen. Denk je dat ons dat kan lukken? Ik moet nu weer op pad, maar ik zal niet lang meer wegblijven. De tournee is bijna afgelopen.’ En toen kwam de zin waar Jan zo naar verlangd had. ‘Ik mis je.’
Jan luisterde nog een paar keer naar het bericht en bij elke ‘ik mis je’ werd hij opgewekter. Hij stapte onder de douche, zette zijn handen tegen de tegelmuur en liet de hete waterstraal op zich neerkletteren. Hij probeerde nergens aan te denken en zijn hoofd leeg te maken, maar dat lukte niet.
Zijn gedachten dwaalden steeds weer af naar de onbekende vrouw en de tekening van de onthoofde koeien. Wie was ze en wat wilde ze van hem? Hoe kon hij haar opsporen en eindelijk rust krijgen?
Je kunt ervan uitgaan dat ze zich op korte of lange termijn aan je bekend zal maken.
Franco’s woorden galmden door zijn hoofd. Ze betekenden dat Jan de zaak niet in de hand had. De onbekende vrouw zou naar hem toe komen, niet andersom. Maar juist dat was een gegeven waar hij zich niet bij neer wilde leggen. Er moest toch een aanwijzing in haar boodschappen zijn te vinden. Iets wat hem verraadde wie ze was.
Hij draaide de kraan dicht, stapte uit de douche en pakte een handdoek van de haak.
Een of ander aanknopingspunt, dacht hij, terwijl hij zich afdroogde. Maar welk?
Buiten reed een auto voorbij. De lichtkegel viel door het badkamerraam. Jans hart sloeg van schrik een slag over. In het licht van de koplampen stond het silhouet van een mens. Ze drukte haar gezicht tegen het melkglas en bedekte het zijdelings met haar handen.
Iemand stond voor het raam naar hem te kijken!
Meteen daarna was het weer donker, de auto reed verder.
Haastig sloeg Jan de badhanddoek om zijn heupen en holde naar de deur. De badkamer lag meteen rechts van de voordeur, maar het raam zat er zo ver vandaan dat de bewegingsmelder niet werd geactiveerd als je ervoor stond. Het licht sprong meteen aan toen Jan de voordeur openrukte.
Bijna tegelijkertijd hoorde hij geritsel in de voortuin en zag hij een gestalte wegrennen. Het ging zo snel dat hij die niet kon herkennen, maar Jan dacht dat hij de fladderende panden van een grijze regenjas zag. Meteen daarna was de figuur om de hoek verdwenen naar de achtertuin.
‘Stop! Wacht!’
Op blote voeten en alleen met de handdoek om zijn heupen holde Jan achter haar aan. Koude regen kletterde op hem neer, terwijl de duisternis van de tuin hem omringde. Het gras was nat en modderig en het kostte Jan moeite om niet uit te glijden. Ten slotte bleef hij staan.
Om hem heen heerste volkomen duisternis. Het huis hield al het licht van de straatlantaarns tegen. Alleen Jans gehijg en het kletteren van de regen op de bomen en struiken was te horen.
‘Waar ben je?’
Hij kreeg geen antwoord.
‘Kom tevoorschijn. Ik wil met je praten.’
Daar! Links van hem ritselde iets.
Voorzichtig liep Jan op een rij jeneverbesstruiken af, maar de takken hingen veel te dicht op elkaar en het was veel te donker om de persoon te zien die zich daarachter verstopte.
Jan bibberde van de kou en de opwinding. Zijn hart ging tekeer.
‘Waarom kom je er niet uit? Je wilt toch naar me toe komen? Nou, hier ben ik.’
Weer geritsel. Jan kon gewoon voelen dat de ander hem gadesloeg. Het was alsof haar blikken zijn blote huid aftastten. Maar ze zei niets.
Toen streek er opeens iets wits langs zijn kuiten. Jan schreeuwde. Hij draaide zich om, gaf het witte iets een duw, gleed uit en viel op de grond. Nog geen halve meter van hem af zag hij een klein donker silhouet dat verontwaardigd miauwde.
De kat van de buren, nieuwsgierig beest.
Nog terwijl die gedachte hem door het hoofd ging, stoof de gestalte uit de bosjes langs hem heen. Een fractie van een seconde lang kon Jan de windvlaag van haar jas over zijn huid voelen gaan. Hij sprong op en zag de zwarte schaduw die meteen weer in het donker verdween. Ze rende de tuin door en zou langs de andere kant van het huis weer teruggaan naar de straat.
In plaats van achter haar aan te gaan, haastte hij zich terug naar de voordeur, waar ze elkaar onvermijdelijk moesten tegenkomen. Zijn blote voeten kletsten door het gras en op het asfalt van het trottoir. Hijgend bleef hij staan en keek om zich heen.
Niemand.
Of ze was sneller geweest dan hij, of ze was weer teruggegaan en verstopte zich nog steeds in de tuin. Hoe dan ook had het geen zin om nog eens achter haar aan te gaan. Vooral niet nu hij alleen een handdoek om zijn heupen had.
Hij kon beter niet de held uithangen, maar de politie alarmeren zodra de onbekende vrouw weer zou opduiken; zo had Franco het hem aangeraden, en dat was precies wat hij nu zou doen.
Bij de voordeur keek Jan nog een keer om zich heen. Er was niemand op straat.
Ze is nog in de tuin.
Hij deed de deur dicht, pakte de draadloze telefoon van het tafeltje in de hal en wilde juist naar de badkamer gaan om iets aan te trekken, toen hij iemand in de woonkamer hoorde lopen. Geschrokken draaide hij zich om.
‘Ach, ben je hier.’
Daar stond Julia Neitinger. Jan staarde haar ongelovig aan. Die had hij nog het minst verwacht.
‘Neem me niet kwalijk dat ik je laat schrikken,’ zei ze. ‘De deur stond open. Maar ik heb wel aangebeld.’ Ze wees naar de handdoek en glimlachte. ‘Was je een wandelingetje aan het maken?’
Jans hart bonkte nog steeds als een razende. ‘Wat wil je?’
Ze trok haar gezicht weer in de plooi. ‘Ik was in de buurt en wilde nogmaals mijn verontschuldigingen aanbieden. Wat ik op het feest heb gedaan was een stomme zet van me. Het zit me hoog en ik heb er veel spijt van.’
‘Ik zei toch dat we het er niet meer over hoefden te hebben?’
‘Ja, dat weet ik. Maar ik wilde het je gewoon nog eens zeggen.’
‘Was je daarom vandaag niet op je werk?’
Hij zag dat ze geen jas droeg. De gestalte in de tuin had wel een jas aangehad. Maar wat kon je daaruit opmaken? Lag haar jas nu ergens in het gras achter het huis?
‘Nee,’ zei ze. ‘Dat is niet de enige reden.’
Jan hield de telefoon stevig omklemd. Hang niet de held uit. Bel de politie.
Ze kwam een stap dichterbij. ‘Ik kom afscheid nemen.’
Hij deed een stap achteruit en voelde de voordeur achter zich.
‘Afscheid nemen?’
Ze sloeg haar ogen neer. ‘Ja. Ik heb vanmiddag per direct mijn ontslag aangeboden en directeur Straub heeft dat geaccepteerd.’
‘Je hebt ontslag genomen? Maar waarom?’
‘Nou, kijk,’ zei ze, terwijl ze naar de vloer bleef kijken, ‘ik heb nogal een vervelende periode achter de rug. Na mijn miskraam ging ik in therapie, maar dat hielp niet echt. Op de een of andere manier ging alles mis wat ik daarna aanpakte. Vooral het werk in de psychiatrie lijkt gewoon niet de goede baan voor me te zijn. Ik ga nu een jaar naar Namibië om aan een hulpproject mee te werken. Het zal me vast goeddoen, om een tijdje los van alles te zijn.’
‘Ja, dat is misschien een goed idee,’ zei Jan, en hij nam haar nauwkeurig op.
‘Weet je, Jan, mijn laatste relatie, na mijn scheiding, was een volkomen mislukking. Daarna was ik er echt klaar mee. En toen was ik toch weer zo stom om iets met een man te beginnen. Een getrouwde man op de koop toe…’ Ze zuchtte en keek hem aan. ‘Daarbij was hij nog niet eens degene voor wie ik me werkelijk interesseerde.’
Jan hoefde niet lang te raden wie ze bedoelde. Het was hem ook wel duidelijk wie de getrouwde man was geweest en hij vervloekte Franco inwendig om zijn domheid. Waarom was hij nou iets met Julia begonnen? Uitgerekend met haar? Goed, ze was aantrekkelijk en had wel net dát waar mannen op afkwamen, maar hij had toch moeten weten dat hij zich daarmee alleen maar ellende op de hals haalde. Met Julia was duidelijk iets niet in orde, dat wist al snel iedereen in de kliniek. Er was altijd wrijving tussen haar en een paar collega’s. Toch wilden ze haar kans op een nieuw begin in Fahlenberg niet verprutsen. Ze had in haar leven immers het nodige meegemaakt. En al was ze privé een moeilijk mens, in haar vak was ze volstrekt betrouwbaar. Die zaken kon ze uitstekend uit elkaar houden.
En misschien ging er achter het professionele uiterlijk nog iets heel anders schuil, dacht Jan.
Hij rilde, en niet alleen vanwege de kou. In deze toestand kon hij onmogelijk de politie bellen. Hij was vrijwel naakt en dat zou volkomen verkeerd kunnen worden uitgelegd.
Bovendien voelde hij zich kwetsbaar. Zonet, toen ze zich in de bosjes voor hem verstopte, was hij zich daar in zijn opwinding niet van bewust geweest. Hij had eindelijk duidelijkheid willen scheppen en had haar ertoe uitgenodigd met hem te praten. Maar nu lag dat anders. Hij voelde zich in het nauw gedreven. Naakt en weerloos. Voor hem stond iemand die onberekenbaar kon zijn en – als zijn verdenking juist was – in die onberekenbaarheid in staat was tot moord.
‘Ik mag je graag, Jan,’ zei ze, en ze glimlachte naar hem. ‘Ik mag je zelfs heel graag. Jij bent niet zo’n haantje-de-voorste-type dat een vrouw ziet staan en zich meteen van alles in zijn hoofd haalt. Jij hebt me altijd met respect behandeld, ook wanneer ik op je zenuwen moet hebben gewerkt. Want dat heb ik gedaan, toch?’
Hij tastte naar de deurknop. Zo was het wel genoeg. Nu wist hij wie ze was. De rest was een probleem van de politie.
Hang niet de held uit.
‘Julia, ik heb een zware dag achter de rug en ik ben doodmoe. En verder zou ik graag even iets aantrekken.’
‘Dat begrijp ik.’ Ze glimlachte weer, maar het zag er deze keer niet echt uit. ‘Alleen zou ik graag één ding willen weten: zou ik ooit een kans bij je hebben gehad? Ik bedoel, als je niet al bezet was geweest?’
Jan maakte de deur open en deed een stap opzij. ‘Ga nu, alsjeblieft.’
Ze verstarde en keek hem met grote ogen aan.
‘Dat kan ik niet geloven,’ fluisterde ze. ‘Ben je dan bang voor me?’
‘Julia, ga alsjeblieft weg!’
Ze knikte. ‘Ja, je bent bang voor me. Dat… dat heb ik nooit gewild. Vergeef me, alsjeblieft.’
Een ogenblik lang keek ze Jan als versteend aan en hij vreesde dat ze niet op zijn verzoek in zou gaan, maar toen liep ze langs hem heen naar buiten. Op de stoep bleef ze even staan en keek nog een keer naar hem om.
‘Wees niet bang, ik zal je niet meer lastigvallen,’ zei ze. ‘Overmorgen ben ik hier weg. Hoe het over een jaar verder gaat, weet ik nog niet, maar ik beloof je dat ik niet terugkom naar Fahlenberg.’
‘Ik wens je in elk geval het beste,’ zei Jan. Hij zou haar graag hebben geloofd, maar hij wist dat hij dat niet kon.
Ze kwam nog een keer naar hem toe en Jan moest weerstand bieden tegen de aandrang om de deur voor haar neus dicht te slaan. Hij kon haar beter niet provoceren. Ze moest gewoon in vrede weggaan, terugrijden naar haar appartement in het personeelshuis en hem de tijd geven om de politie te waarschuwen.
Julia dwong zichzelf weer tot een glimlach, maar je kon het verdriet in haar ogen zien. Ze vocht tegen de tranen, dat zag hij. ‘Jan, denk alsjeblieft niet slecht over mij, goed?’
‘Nee, dat zal ik niet doen.’
‘Ik ben niet zoals iedereen denkt. Echt niet.’
‘Dat weet ik.’
Jan zag haar lippen beven. ‘Het ga je goed,’ fluisterde ze, en ze gaf hem een kus op zijn wang. Toen draaide ze zich om en liep naar haar auto.
Bevend over zijn hele lichaam keek Jan haar na. Julia keek niet meer om. Ze stapte in haar auto en hij kon zien dat ze met haar hand over haar gezicht veegde. Ze huilde. Toen reed ze weg.
Toen meteen daarna de telefoon in zijn hand overging, liet hij hem van schrik bijna vallen. Hij was bloednerveus en moest een paar keer diep ademhalen voor hij de oproep kon aannemen.
‘Wat wilde die slet van je?’ krijste een vrouwenstem uit het toestel. ‘Vooruit, zeg op!’